Ik en de ander. De ander en ik zou ik moeten zeggen - beleefdheidsregels - en toch voelt het beter omgekeerd. Ik en van daaruit kijken naar de ander. Het is een oefening want ik blijk nog steeds zeer bedreven om alles op mezelf te betrekken. Nee, niet alles, vooral de negatieve dingen. Als iets goed verloopt zal het wel dankzij de ander zijn, als iets uitdraait op stress, zo redeneer ik, ligt de bal volledig in mijn kamp. Het is niet echt redeneren, eerder een reflex. Goed ben jij, slecht ben ik. Zoiets. Niet echt een aangename verdeling. En realistisch evenmin. Ik weet dat het niet draait rond goed en slecht, maar ergens zit er nog een valkuil die ik op dit moment niet zie. Ik heb er al veel achter me gelaten, dat hardnekkige “ik ben slecht” was het eerste oordeel over mezelf dat wegviel na de dood van mijn echtgenoot, maar er is een restant blijven steken waardoor ik opnieuw herval in oude gewoontes: ik kijk enkel naar mezelf, mijn handelen, mijn daden, mijn zeggen, mijn doen, mijn voelen en zoek daar alle antwoorden. Maar ik ben ik en de ander is de ander. Als ik compleet in de verwarring floep en als resultaat gevloerd raak - gezond verstand weg, genuanceerde gevoel weg en omgeslagen in allesoverheersende paniek, energetisch uitgeput - zie ik niets meer. Ik zie mezelf niet - ik ben aan het verdrinken in een complexe soep - maar de ander zie ik ook niet. Alles vervloeit zoals een kleurtekening die je in water doopt: het ene moment zijn er mooie, duidelijke en zuivere kleuren, plots slaan ze om in een smerige uitgelopen bruinachtige rotzooi. De paniek die dit veroorzaakt wordt groter door de wanhoop niet te weten hoe hieruit te geraken. Net als bij de tekening heb ik het gevoel dat er iets onomkeerbaars is gebeurd, dat er iets faliekant fout is gelopen en ik dit onmogelijk nog kan rechtzetten. En al helemaal niet omdat ik niet met mijn hoofd uit dit bruine rotzooi-gedoe raak. Een van de vorige keren die ik me helder herinner, overkwam me bij het lezen van het boek Mijn Ware Verhaal van Karin Bloemen, een paar uur lezen veegde me een aantal weken van de kaart. Tijdens zo’n periode kan ik amper functioneren. De laatste keer was een korte tijd terug. Een rollercoaster die me ondersteboven haalde, door elkaar schudde en me machteloos uitspuwde. Zowel mijn paniek als (fysieke) spanning haalden tophoogtes en waren zeer moeilijk naar beneden te krijgen. Woorden die tegen me gesproken werden kwamen moeizaam binnen, of helemaal niet, ik zat terug - zoals ik het benoem - onder mijn bokaal. Mijn gekende glazen bokaal waaronder ik de wereld zie en de wereld mij maar die me afsluit, ik zie troebel en ik hoor gedempt, zoals je onder water gewaar wordt. Het gevoel van in gevaar te zijn en niet te kunnen ontsnappen overheerst. Zichtbaar voor iedereen maar niemand die het opmerkt. Ik kan roepen wat ik wil maar mijn stem wordt gesmoord door het glas. Ik ben in complete paniek maar de omstaanders lopen voorbij, als ze al kijken lachen ze me vriendelijk toe. Ze zien niet wat er gebeurt. Mijn wanhoop dat ik niemand kan bereiken stijgt met de minuut waarna ik me uiteindelijk afsluit van mezelf. Daar onder die nauwe bokaal - ik heb evenveel ruimte als Maria onder haar stolp - moet ik mezelf zien te redden en splits ik me in twee. Uit zelfbehoud doe ik alsof er niets aan de hand is en flump weg in mijn hoofd. De ene ik is in complete paniek, de andere ik in volle ontkenning. Zo voel ik me bijvoorbeeld als ik naar de ziekenkas ga: ik slaag er niet in bij de realiteit te blijven. Eerst ontken ik alles voor mezelf - er is niets aan de hand dus heb ik geen recht - waardoor ik paniekeer en naar de tegenovergestelde kant schiet van kommer en kwel overgoten met snot en tranen. Het ene noch het andere is de realiteit. De realiteit situeert zich in het midden. Twee dagen geleden hielp het me de realiteit terug te zien door een vragenlijst in te vullen waarbij ik af en toe stropte. Ik kón niet ontkennen dat mijn echtgenoot plots doodgegaan is, dat is nu eenmaal zo. Ik kón niet ontkennen dat de effecten tot op vandaag aanwezig zijn. Ik kón niet ontkennen dat de weg naar werk geen nuchter 1+1=2 verhaal is maar sterk beladen. Het is niet dat er niets is maar ik lig ook niet in de goot. Ik begon te doen wat ik normaliter doe en dat is informatie opzoeken waarbij ik ontdekte dat ik belangrijke mogelijkheden vergeten was. Compleet weg, floep. Gewist uit de realiteit. Uiteindelijk raakte ik uur per uur meer en meer naar het midden en slaagde ik er in om dit ook zo te communiceren. Wat de invloed is van anderen in dit proces vind ik een moeilijke. Zoals ik schreef zie ik mezelf niet meer, maar ik zie ook de ander niet … is het verlies van mezelf een oorzaak of net een gevolg? Wat brengt me in die paniek, wat brengt me in die uitgelopen bruine rotzooi? Wat maakt dat ik plots in de soep val? Het is niet logisch de oorzaak enkel bij mezelf te zoeken, ik raak niet in paniek vanuit het luchtledige, er is steeds een trigger in mijn omgeving. Een situatie of een persoon… Wat of wie is dit de laatste tijd geweest? En wat is er dat ik niet zie? |